AirBnB verhuur van slaapkamer aan toeristen verboden

AirBnB verhuur van slaapkamer aan toeristen verboden

Het beeld is waarschijnlijk bekend: Meerdere keren per week toeristen in de straat die met ratelende rolkoffertjes komen en gaan naar hun AirBnB appartement. Gemeentes proberen met een maximaal aantal dagen verhuur deze verhuur te reguleren. Zeker in de grote steden blijft deze verhuur een doorn in het oog van omwonenden.

Op 8 augustus 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam een uitspraak gedaan over verhuur van een AirBnB appartement. Daarbij gaat het wèl om een gebouw dat officieel gesplitst is in appartementen en waarbij er dus een Vereniging van Eigenaar (VvE) bestaat.

Deze rechtszaak werd aangespannen door de VvE tegen een appartementseigenaar.

Het ging om een eigenaar die zijn slaapkamer steeds voor korte periodes van gemiddeld 4 nachten verhuurde aan toeristen. Met die verhuur had hij een bezettingsgraad van 70% over een periode van 46 weken per jaar, wat betekende dat de kamer 225 nachten per jaar was verhuurd.

In deze rechtszaak moest de Rechtbank beslissen of deze regelmatige korte verhuur in strijd was met de bestemming “woning”, zoals omschreven in de splitsingsakte.

Hierbij oordeelde de Rechtbank dat door die verhuur aanzienlijk intensiever dan normaal gebruik werd gemaakt van privé ruimtes (de woning) en gemeenschappelijke ruimtes. Het grote aantal aankomst- en vertrekbewegingen van de gasten speelde daarbij een belangrijke rol. Verder hadden de gasten een eigen sleutel en daardoor vrijelijk toegang tot de gemeenschappelijke ruimtes van het pand. De overige bewoners werden dus steeds geconfronteerd met wisselende en onbekende gasten. Dit gaf de overige bewoners een groter gevoel van onveiligheid. Door die korte verhuur was er geen sprake van bewonen, maar van verblijven in de kamer. En door het korte verblijf voelden de gasten ook weinig binding met de andere bewoners en waren de gasten minder aanspreekbaar op hun gedrag.

De eigenaar verweerde zich, dat hij zijn gasten telkens zijn huisregels liet ondertekenen en dat er bij de VvE geen klachten van overlast bekend waren. Deze argumenten legde bij de Rechtbank niet voldoende gewicht in de schaal.

Verder overwoog de Rechtbank dat met een opbrengst van € 65 per nacht, deze kamerverhuur zeer leek op de exploitatie van een pension. De Rechtbank kwam dan ook tot de conclusie dat deze regelmatige korte verhuur in strijd was met de bestemming “woning” in de splitsingsakte.

Bij dit soort zaken zijn de specifieke feiten van het geval en de formulering van de splitsingsakte van groot belang voor de uitkomst van het geschil. Maar de VvE heeft wel een extra wapen in handen gekregen.